Euthanasie Als Katalysator

Over De Goede Dood van Wannie De Wijn

Wouter Schrover • 23 feb 2012

De geslaagde zakenman Michael (Huub Stapel) is uit China komen overvliegen. Zijn broer Ben (Wilbert Gieske) lijdt aan terminale longkanker en heeft besloten om niet langer verder te leven. Samen met zijn huisarts (Peter Tuinman) heeft hij afgesproken wanneer de euthanasie plaats gaat vinden. De Goede Dood, het filmregiedebuut van Wannie de Wijn dat deze week in de bioscoop verschijnt, verhaalt over de laatste dag van Bens leven, die hij omringd door zijn familie en partner Hannah (Will van Kralingen) doorbrengt.

Geheel harmonieus verloopt dit laatste samenzijn niet; Michael is spelbreker. Foute opmerkingen over Bens sterven, oud zeer over zijn stukgelopen relatie met Hannah en het sardonische genoegen dat hij erin schept om autistische broer Ruben (Hans Thissen) voor de gek te houden maken hem tot een antipathiek personage bij uitstek. Tegelijkertijd geeft het gevoel van afwijzing dat Michael ervaart hem iets meelijwekkends. Dat juist hij de euthanasiewens van Ben kritisch benadert – Is Hannah niet uit op de erfenis? Heeft de arts geen druk uitgeoefend? Euthanasie is toch eigenlijk helemaal niets voor Ben? – leidt er dan ook toe dat eventuele bedenkingen over de zelfgekozen dood in de film geridiculiseerd worden. In dit verband spreken het feit dat de film het stempel van goedkeuring draagt van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (want medefinancier van De Goede Dood) en de titel van de film boekdelen. Door de oprechtheid van Bens stervenswens en het belang om aan deze wens op waardige wijze gevolg te kunnen geven in beeld te brengen, vormt De Goede Dood een impliciete verdediging van het Nederlandse euthanasiebeleid.

Wie een film over euthanasie maakt ontkomt niet aan de vergelijking met andere, op een groot publiek gerichte Nederlandse speelfilms die de laatste jaren over dit onderwerp zijn gemaakt – denk aan Simon (Eddy Terstall, 2004), Ik Omhels Je Met Duizend Armen (Willem van de Sande Bakhuyzen, 2006) en Komt Een vrouw Bij De Dokter (Reinout Oerlemans, 2009). Een opvallende parallel is dat de huisarts die de euthanasie uitvoert in alle gevallen een man van middelbare leeftijd is – blijkbaar zijn die geknipt voor euthanasie. Tegelijkertijd komen in De Goede Dood voor het eerst in een Nederlandse speelfilm, anders dan in het genre van de documentaire, de eigen twijfels en onzekerheden van de arts expliciet naar voren. Waar de huisartsen in de bovengenoemde films toch vooral de autonomie van de patiënt willen waarborgen of (in Komt Een Vrouw) zich gereduceerd zien tot technische uitvoerder van de levensbeëindiging, daar verhaalt Robert over de emotionele zwaarte die euthanasie voor hem met zich meebrengt. De Goede Dood is daarom meer dan een film over zelfbeschikking: hij laat zien dat de zelfgekozen dood juist ook de instemming en medewerking van een arts noodzakelijk maakt.

Tegelijkertijd is het daarom enigszins teleurstellend dat het proces waarin besloten wordt tot euthanasie in De Goede Dood niet getoond wordt. Euthanasie is uiteindelijk een individuele beslissing, maar wel eentje die meestal in samenspraak met anderen genomen wordt. Van dat proces en de rol die de huisarts en, eventueel, de familie daarin hebben gespeeld, krijgt de kijker alleen op indirecte wijze iets mee; Ben heeft namelijk al twee weken eerder zijn definitieve keuze gemaakt. Het hoe en waarom van de autonome keus van Ben en de instemming van de huisarts blijven daardoor nogal abstract.

Als drama over familierelaties kan de film daarentegen geslaagd genoemd worden. De geplande euthanasie fungeert als katalysator die onuitgesproken wrijvingen tussen uitgesproken personages naar de oppervlakte brengt en de moeizame omgang met de dood van een naaste op onderhoudende en humoristische wijze thematiseert. Vooral door de dialogen, die niet zelden van uitzonderlijke kwaliteit zijn, verveelt De Goede Dood geen moment.  

De Goede Dood wordt door Wild Bunch gedistribueerd en is vanaf 23 februari overal in Nederland te zien.