Emancipatie en geluk

waar feminisme en transseksualiteit elkaar raken

Janiek Kistemaker • 12 jun 2011

Toen ik onlangs in het LOVER archief aan het graven was, op zoek naar schatten, vond ik het volgende juweeltje:

“Wat wij, die al vrouw waren, van een transseksueel die “erbij komt” zouden willen, is natuurlijk iets heel anders (c.q. dan een stereotype van vrouwelijkheid belichamen, JK): wij zouden willen dat zij alle voordelen van haar talent, haar know-how, haar leven in de gesloten mannenwereld van de Engelse journalistiek zou combineren met haar nieuwe status als vrouw en zo als uitdagend voorbeeld ons zou voorgaan. Ook al is het onverdraagzaam en kinderachtig zoiets van iemand te verlangen – dat verlangen bestaat. Dat betékent iets, dat dat bestaat. Het betekent dat de emancipatie nog zo ver weg is dat er behoefte bestaat aan voorbeelden; desnoods aan het andere mensen dwangmatig verplichten dat voorbeeld te zijn.
Jan Morris is veel te eigenzinnig en te zeer getekend door haar cultuur om zich daar iets van aan te trekken. Ongetwijfeld tot haar eigen geluk en emancipatie.”  (1)

Dat was in 1975, toen je nog naar Casablanca moest om je transitie te realiseren, als je tenminste rijk genoeg was. In haar recensie van Jan Morris’ autobiografie Conundrum geeft Tessel Pollmann heel mooi het spanningsveld weer tussen feminisme en transseksualiteit. Een spanningsveld dat ik anno 2011 nog even duidelijk ervaar. Daarom vind ik het zeer sympathiek hoe zij meteen de dynamiek tussen reflex en reflectie bij zichzelf bloot legt.

behoorlijk bewijzen
Vijfentwintig jaar later, toen transseksuelen ook in Nederland hun plek binnen het vrouwendomein begonnen te veroveren, signaleerde Karin Spaink opnieuw een ‘nog altijd wat ongemakkelijke omgang tussen feministen en transseksuelen’:
“Pas op bijeenkomsten van de damessecties van de linkse partijen mochten transseksuele feministen voor het eerst binnen. Ze moesten zich behoorlijk bewijzen, niet alleen in onze maar ook in hun eigen ogen: of ze wel vrouw genoeg en feministisch genoeg waren.” (2)

En in 2003 was het opnieuw LOVER die het issue naar voren bracht. Dit keer vanuit het perspectief van een Nederlandse transgender, die haar transitie in de VS had doorgemaakt:
“We willen in Nederland allemaal zo 'gewoon' mogelijk zijn. Deze angstvalligheid maakt dat van alle seksuele minderheden tezamen weinig vernieuwende werking uitgaat. De heteroseksistische hegemonie blijft onuitgedaagd.”

wezensvreemd
Dat was naar haar ervaring in Amerika anders, lees: beter. Hoewel transen ook daar voorwerp van discussie zijn:
“Feministen, lesbiennes en homo's ruziën er over het al dan niet queer zijn van transen. Wie transen toch niet zo bruikbaar vindt als toonbeeld van subversiviteit of parodie op genderrollen, schuift de transseksuele ervaring weer als wezensvreemd aan de kant.” (3)

Mijn eigen transitie begon in datzelfde jaar en verliep voor een groot deel binnen de Amsterdamse trans/queer scene rondom de Noodles (4). In die tijd heb ik op verschillende manieren ervaren dat de discrepantie tussen hoe transen zich vaak manifesteren en de verwachtingen die queers en feministen over hen koesteren, een blijvertje is. Op gezette tijden beleef ik dat als een druk en een bron van vervreemding.

gezin
Toch wil ik me niet laten verleiden tot verontschuldigende verklaringen voor het onontkoombare feit dat ik poetsen en verzorgen evenzeer waardeer als schrijven. Ook zal ik nooit verloochenen dat ik het leven binnen het gezin waarvan ik deel uitmaak als de grootste van al mijn zegeningen beschouw, ook al zien anderen datzelfde gezin als een voortvloeisel van een patriarchaal en heteronormatief systeem. Als ik thuis de ‘mannenkarweitjes’ doe, dan is dat eerder praktisch dan uitdagend, in mijn ogen. En iets als het vormen van een ‘transgender identiteit’ staat zeer beslist niet op mijn persoonlijke politieke agenda. (5)

Waarom staan transen zozeer bloot aan speciale verwachtingen ten aanzien van hun verhouding tot gender? Zozeer dat men er van uit gaat dat zij zich ‘angstvallig’ conformeren aan de ‘heteroseksistische hegemonie’, zodra zij niet aan die verwachtingen blijken te voldoen? Natuurlijk heb ik wel enkele vermoedens, maar op dit moment leg ik de vraag liever zonder verdere tekst en uitleg op tafel. Als ‘food for thought’. Ondertussen hoop ik wel stilletjes dat daardoor die verwachtingen een stukje minder vanzelfsprekend worden. En ben ik blij dat ik van sommige queers en feministen, maar nog het meest van de vrouwen met wie ik mijn dagelijks leven deel, heb geleerd om toch vooral een eigenzinnige vrouw te zijn. Ongetwijfeld tot mijn eigen emancipatie en geluk.

Noten:

(1)  Uit LOVER, 1975/2; Vrouwenidentiteit, Tessel Pollmann. Conundrum van Jan Morris verscheen in 1972 en werd in 1975 door uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam in vertaling uitgebracht onder de titel Dilemma.
(2)  Uit XL (voormalig blad van het COC), april 2000; Transatlantische overwegingen. Hoe anders durft de transgender te zijn?, Arianne van der Ven.
(4)  De Noodles zijn een ‘queer collectief voor vrijheid van sekse en gender’.
(5) Terwijl die gedachte veel feministen en HLBT-activisten zeer tot de verbeelding spreekt. Zie bijvoorbeeld de UvA Pride Lecture van 4 februari 2011: ‘Sex changes and transgender identities’.