Iedereen is Normaal

Een bekentenis

• 17 dec 2013

Toen ik 14 was en naar school fietste op mijn rolstoelfiets, vroeg een jongen wat er mis met mij was. Ik ben geboren met een hersenverlamming die spastische hemiplegie veroorzaakt heeft. Dat betekent dat de linkerhelft van mijn lichaam niet zo gecoördineerd is als de rechter. Na mijn uitleg vroeg de jongen met een neutrale blik of ik 'een neukfout' was. Dat vond hij een normale vraag. Dat soort belediging wordt micro-agressie genoemd: een kleine herinnering dat jij niet 'normaal' bent, en je gevoelens onbelangrijk. Vergeleken met andere beperkingen valt mijn handicap niet altijd op, maar toch leerde ik in mijn jeugd het woord 'normaal' haten. Het maakte me tegelijkertijd onzichtbaar en vreemd. Ongemerkt leerde ik zelf echter ook om ‘afwijkingen’ van de norm te wantrouwen. En zonder dat ik het doorhad, werd micro-agressie ook een onderdeel van mijn houding. Ik bagatelliseerde de destructieve vooroordelen jegens moslims, de neerbuigende opmerkingen over vrouwen en de zelfingenomen onwetendheid over transgenders. Ik negeerde de ongemakkelijke stiltes en retorische vragen als iemand er wel wat van zei. Ik ging lange tijd mee met de liberale aanname dat het niet uitmaakt in welk lichaam je rondloopt, als je juridisch gezien maar gelijk bent. Terwijl ik uit ervaring had kunnen bedenken hoe onwaar dat is.

Mijn studie filosofie wist naadloos op mijn onderbuikgevoel in te spelen. Ondanks mijn ervaringen was ik lange tijd een liberale filosoof. Een sociaal liberaal, maar toch. Als zodanig heb ik mezelf lang voorgehouden dat seksisme niet mijn probleem of verantwoordelijkheid is: in Nederland was dat probleem al opgelost. Als cishetero blanke man hielp mijn liberale inslag mij om afstand te houden. Tijdens mijn studie filosofische ethiek raakte ik geobsedeerd met abstractie: hoe specifieker het onrecht, hoe minder ik er iets over wilde zeggen. Ik was op zoek naar een simpele oplossing voor elke willekeurige vorm van onderdrukking. Dus ik moest details negeren. Gender, ras, seksualiteit en sociale klassen moesten naar de achtergrond verdwijnen. Onderscheid leidt tot discriminatie, hoor je vaak. 'Kleurenblindheid' is dan zogenaamd de oplossing. Liberale politiek is ontworpen voor 'iedereen', een identiteitsloze massa mensen met vergelijkbare belangen, zo dacht ik. Maar daar zit hem de kneep: mijn definitie van 'mens' was ongemerkt een intellectueel, emotioneel, materieel onafhankelijk persoon. In deze situatie zijn alleen juridische rechten van belang. Dit ideaalbeeld bestaat niet in de werkelijkheid, en toch zag ik dat als 'normaal'.

Lange tijd ging ook ik er vanuit dat ik minder bevooroordeeld zou zijn als ik de verschillen tussen mensen, en de problemen die ze veroorzaken, zou negeren. Onbewust wilde ik natuurlijk ook niet de moeite doen om heteronormatieve cisseksistische vooroordelen te bestrijden, laat staan accepteren dat ik er zelf ook aan had bijgedragen. Ik hoorde daar als rationele systematicus boven te staan. Ik hield de verantwoordelijkheid zo lang mogelijk af. Als andersvalide cis man had ik moeten herkennen dat ik me soms even dominant, betuttelend en bevooroordeeld gedroeg als ik zelf werd behandeld. Te lang weigerde ik te accepteren dat discussies over seksueel geweld, over heterocisseksisme en racisme, ook over mij gingen, en dat mijn belang daarin geen plaats had omdat de focus op mijn eigenbelang onderdeel was van het probleem.

Liberale ethiek universaliseert de mogelijkheden en prioriteiten van blanke, heteroseksuele cis mannen die fysiek, mentaal en financieel onafhankelijk zijn. Alsof er zo iemand bestaat. Er is in de filosofie nauwelijks oog voor officieuze macht en afhankelijkheid. Onrecht zag ik als een verstoring van natuurlijke gelijkheid, en daarom vielen bepaalde zaken mij gewoon niet op. De belangen van gediscrimineerde groepen worden niet onderscheiden in het liberale gedachtengoed, en zijn daarom nauwelijks zichtbaar. 'Iedereen' weet immers dat discriminatie verkeerd is, dus 'we' hoeven niet te vragen naar de oorzaak. Filosofen houden zich liever niet bezig met de vraag, waarom discriminatie in Nederland vaak niet als zodanig wordt herkend. Dergelijke problemen waren volgens mij marginaal omdat ik, in mijn belevingswereld, de slachtoffers al had gemarginaliseerd. Woorden als 'iedereen', 'normaal', en zelfs 'mens' verbergen vaak onbewuste vooroordelen. Vrouwe Justitia is blind, zegt men wel eens. De stilzwijgende aanname is dat wie je bent een irrelevant detail is in de ethiek (waar blinden zich niet van bewust zouden zijn, nota bene).

Lange tijd vijzelde ik mijn eigen zelfvertrouwen op door harde, sarcastische grappen te maken over vrouwen, etnische minderheden en holebitrans mensen. Ik stelde mezelf op als skeptische betweter en voorstander van het vrije woord. Ik luisterde niet. Ik gedroeg me zoals al die opgeschoten kinderen die mij stukje bij beetje vernederden, zonder het te weten. Toen ik die conclusie toeliet, besefte ik me dat ik juist meer moest weten over de details van onderdrukking, niet minder. Mijn goede bedoelingen waren niet genoeg, en vóór dat moment, niet eens oprecht.