Just a piece of meat

Is er een verband tussen vegetarisme en feminisme?

Gina de Graaff • 1 dec 2010

Als we het aantal overgebleven bitterballen op de schaal bij feministische borrels tellen, dan lijkt het een uitgemaakte zaak: er is een correlatie tussen feminisme en het niet eten van vlees. Toch houdt de vrouwenbeweging zich verre van de beweging voor dierenrechten, en vice versa. Onterecht, betogen ecofeministen en zorgethici.

Het is opvallend hoeveel mensen die actief zijn in de vrouwenbeweging vegetarisch zijn of alleen vis eten. Toch linken de meeste vegetarische feministen hun eetgedrag niet met hun feministische opvattingen. Waar zij hun affiliatie met de vrouwenbeweging als een politieke keuze beschouwen, presenteren zij hun keuze om geen vlees te eten als een niet-politieke, puur persoonlijke keuze die zij niet aan anderen willen ‘opdringen’. Feministen uit de zorgethiek, zoals Josephine Donovan en Carol Adams, en ecofeministen zoals Lori Gruen en Greta Gaard, denken hier anders over.(1) Zij zien wel degelijk een verband en betogen zelfs dat feminisme eigenlijk altijd samen moet gaan met een bewuste omgang met vlees.

VOEDSELKETEN
Ecofeministen en zorgethici bouwen voort op de bekende opvatting dat het patriarchale wereldbeeld wordt gekenmerkt door het denken in tegenstellingen (dualismen) als lichaam en geest, cultuur en natuur, rede en emotie, en man en vrouw. Bij dit dualistische wereldbeeld hoort een waardenhiërarchie: één pool van het dualisme wordt steeds boven de andere pool gesteld. Zo wordt de rede hoger gewaardeerd dan emotie, wordt cultuur doorgaans gezien als bovengeschikt aan natuur en worden mannen als superieur aan vrouwen beschouwd. Uit dergelijk dualistisch-hiërarchisch denken vloeien onder andere seksisme, racisme en heteroseksisme voort. Ecofeministen en feministische zorgethici wijzen op het dualisme mens en dier dat de uitbuiting van de dieren door de mens (‘speciesisme’ door hen genoemd) legitimeert. Zoals racisme uitgaat van de superioriteit van het ene ‘ras’ boven het andere, seksisme van de superioriteit van de mannelijke sekse boven de vrouwelijke, zo gaat speciesisme ervan uit dat sommige soorten dierlijke organismen (met name de mens) boven andere soorten staan, en dat deze superioriteit het exploiteren en doden van andere soorten rechtvaardigt.

Daarnaast wordt de uitbuiting van dieren net als die van vrouwen (en voorheen niet-witte ‘rassen’) ook verdedigd door een beroep te doen op de natuur. Een dergelijk argument biedt een geheel andersoortige legitimatie voor de overheersing van de mannelijke mens. De rechtvaardiging van de dominantie berust dan niet op ‘typisch menselijke’ superieure eigenschappen zoals de rede, maar op de natuurlijke, biologische eigenschappen van de (mannelijke) mens. Zo schilderen pseudo-wetenschappelijke evolutionaire en biologische argumenten de man af als willoze marionet van zijn hormonen, die niet anders kan dan een seksuele jacht op vrouwen te maken. Op dezelfde manier wordt het eten van vlees verdedigd door te verwijzen naar onze fysiologie en plek in de voedselketen. Een vegetarisch dieet zou dan ‘tegennatuurlijk’ zijn. De dominantie van een bepaalde groep kan dus worden verdedigd door te kiezen uit elkaar tegensprekende argumentatie: de mannelijke mens mag anderen exploiteren, óf omdat hij op grond van zijn status als rationeel mens superieur is aan vrouw, dier en natuur, óf omdat hij een deel van de natuur vormt en het in zijn natuur ligt om anderen te overheersen. Beide redeneringen berusten op een onwrikbare hiërarchie die de onderdrukking van dieren door mensen legitimeert.

DOMME GEIT
De devaluering van vrouwen en dieren wordt vaak nog eens versterkt door hen met elkaar te vergelijken en te associëren. Vrouwen zouden dan dichter bij de natuur dan mannen staan en daarom ‘dierlijker’ zijn. Deze associatieve kruisbestuiving vormt een extra legitimatie voor de onderdrukking van zowel vrouwen als dieren. Ook op taalkundig gebied is deze vergelijking van vrouwen met dieren zichtbaar. Denk maar aan de hoeveelheid (denigrerende) woorden die de vrouw als dier neerzetten (teef, domme geit, chick, bunny). Door vrouwen zo te koppelen aan het verguisde dierenrijk, wordt de inferieure status van vrouwen onderstreept.

Doordat de associatie met dieren in het nadeel van vrouwen werkt, hebben een aantal prominente feministen zich gedistantieerd van het ‘dierlijke’. De Beauvoir en Wollstonecraft, bijvoorbeeld, betoogden uitdrukkelijk dat vrouwen distinctly human zijn en niet met dieren kunnen worden vergeleken. Dit werd door hen als een noodzakelijke stap gezien om aanspraak te kunnen maken op bepaalde basale rechten die aan ‘rationele’ wezens (oftewel mensen) waren voorbehouden. Om die reden hebben feministen veel energie gestoken in het bewijzen dat vrouwen net zo rationeel, competent en intellectueel zijn als mannen. Echter, hierdoor worden bestaande dualismen met de bijbehorende legitimatie voor dominantie niet geproblematiseerd, maar in standgehouden. Mensen worden nog steeds beschouwd als superieur aan dieren. Het enige verschil is nu dat vrouwen, dankzij deze feministen, aan de ‘goede’ kant van de scheidslijn staan. De feministische bioloog Lynda Birke wijst ons dan op een frappante tegenstrijdigheid in de feministische beweging: de beweging koestert een groot wantrouwen tegen simpele dualismen waarmee onderdrukking wordt gerechtvaardigd, maar accepteert tegelijkertijd en zonder na te denken wel de tegenstelling tussen mens en dier, en daarmee het recht van de mens om dieren te exploiteren en te doden.(2)

ALARMBELLEN
Pogingen om dieren op de feministische agenda te zetten, worden vaak met schrik en weerzin ontvangen. De reden hiervoor lijkt te zijn dat vrouwen bang zijn om met dieren geassocieerd te worden. Dit is een gegronde vrees: deze associatie was en is schadelijk voor vrouwen. Maar filosofen zoals Adams en Gaard zullen ook nooit betogen dat vrouwen zich om dieren zouden moeten bekommeren omdat zij dichter bij hen zouden staan. Een dergelijk argument zou steunen op dezelfde dualismen die nu juist bekritiseerd worden.

Gaard zet in haar artikel ‘Vegetarian Ecofeminism: A Review Essay’ uit 2002 helder uiteen dat het ecofeministen en zorgethici gaat om het bewustzijn van ‘structures of oppression’, in plaats van ‘objects of oppression’. Niet (alleen) de specifieke groep die wordt onderdrukt, maar de mechanismen die onderdrukking mogelijk maken, dienen het voorwerp van onze aandacht te zijn. Dat impliceert dat er bij feministen alarmbellen af zouden moeten gaan als een bepaalde machtsverhouding wordt gerechtvaardigd door te verwijzen naar dualismen en de bijbehorende waardenhiërarchie of natuur. Het exploiteren van niet-menselijke dieren is hierop geen uitzondering. Een feminist zou volgens deze theoretici dus verder moeten kijken dan de problemen waarmee (vrouwelijke) mensen kampen.

SCHAAMHAAR
Tot dusver is door gebrek aan interesse en een miskenning van de argumenten van deze theoretici weinig oog voor dieren in mainstream feminisme. Aan de andere kant – bij de strijders voor dierenrechten – wordt evenmin weinig interesse getoond voor de ‘structures of oppression’ die vrouwen treffen. Een sterk voorbeeld hiervan is de organisatie PETA (People for the Ethical Treatment of Animals), die onder andere campagne voert tegen de bontindustrie door posters van naakte vrouwen te produceren onder het motto ‘I’d rather go naked than wear fur’. Feministen die protesteren tegen het gebruik van geseksualiseerde vrouwbeelden om de exploitatie van dieren te bestrijden, worden afgedaan als humorloos. Ook dikke vrouwen en vrouwen met schaamhaar worden belachelijk gemaakt in de campagnes van PETA. De ‘sexy’ en ‘ludieke’ uitstraling van de organisatie zorgt ervoor dat de campagnes populariteit genieten over de ruggen van vrouwen. Niet alleen het feminisme lijdt dus bij vlagen aan het ‘eigen onderdrukte groep eerst’ syndroom.

Feministische theoretici op het gebied van dierenrechten (de ecofeministen en zorgethici) pleiten voor een alliantie tussen de verschillende activistische en politieke bewegingen. Volgens hen is het vegetarisme niet alleen een persoonlijke keuze; het is een politieke keuze waarmee men blijk geeft van het vermogen om door argumenten heen te kunnen prikken die de exploitatie van alle ‘niet-menselijke’ wezens rechtvaardigen. De kracht van het feminisme zit hem juist in het aan de kaak kunnen en durven stellen van machtsstructuren. Laten we die kracht gebruiken om ook de positie van dieren zichtbaar te maken in de feministische discussie en daarbuiten.

Gina de Graaff heeft filosofie, Duits en rechten gestudeerd en werkt als advocaat.

Noten:
1 Voor een bespreking van zorgethiek, zie ‘The Ethics of Care’ in J. MacLaughlin (ed.), Feminist Social and Political Theory: Contemporary Debates and Dialogues. Basingstoke & New York: Palgrave Macmillan, 2003, pp. 70-93. En over het ecofeminisme zie: G. Gaard, ‘Vegetarian Ecofeminism: A Review Essay’, in: Frontiers: A Journal of Women Studies, Vol. 23, No. 3 (2002), pp. 117-146

2 Lynda Birke, ‘Exploring the Boundaries: Feminism, Animals, and Science’, in Carol J. Adams and Josephine Donovan (eds.) Animals and Women: Feminist Theoretical Explorations, Durham NC: Duke University Press, 1995, pp. 32 -54.

Verder lezen?

C. J. Adams, The Sexual Politics of Meat, New York: Continuum, 1990.
J. Donovan & C.J. Adams, The Feminist Care Tradition in Animal Ethics, New York: Columbia University Press, 2007.

illustratie: Farida Laan (website)