PARTTIME WERKEN BETEKENT DAT DE EMANCIPATIE AF IS?

Eva M. Verbeek • 20 jan 2014

In het NRC van 18 januari schrijven Jonathan Price en Diederik Boomsma over emancipatie en hoe deze nu ‘klaar’ zou zijn. Het artikel benadrukt mijn vermoeden dat de grootste uitdaging van het vierdegolffeminisme bestaat uit het aantonen van het verschil tussen keuzevrijheid en emancipatie. Deze twee woorden zijn namelijk niet synoniem aan elkaar, want het een sluit het ander niet uit. Maar de schrijvers van het NRC-artikel denken daar duidelijk anders over. Is er keuzevrijheid, dan is er optimale emancipatie. Geïnternaliseerde gewoontes zijn onbelangrijk.

Een artikel als dit, dat bij hoog en laag beweert dat de emancipatie in Nederland is bereikt omdat de Nederlandse vrouw er nu eenmaal voor kiest om parttime te werken, is dan ook allesbehalve origineel en vormt eerder een bron van vermoeidheid dan van woede. Want wie denkt dat het antwoord van emancipatie ligt in een essentialistische benadering van de (Nederlandse) vrouw denkt misschien over kritisch onderscheidingsvermogen te beschikken, maar lijkt eerder op zijn achterhoofd gevallen.

Ja, het is flauw om een zogenaamd potentieel intelligent stuk op zo’n denigrerende manier aan te vallen, ik gebruik het dan ook meer als middel om de absurditeit van deze tactiek in Prices en Boomsma’s artikel extra te benadrukken. Want zinnen als “was will das Weib nou eigenlijk echt?” en “Dames, blijkbaar willen jullie het niet!” zijn een wel erg goedkope manier om weloverwogen argumenten in diskrediet proberen te brengen. Overigens creëren de schrijvers van het artikel hiermee een contradictie in hun stuk: de denigrerende toon van ‘gaslighting’ over feministen maakt het argument dat emancipatie haar keerpunt heeft bereikt bepaald niet geloofwaardig. Het is immers erg makkelijk om een argument zonder tegenargument weg te wuiven. Want wat de schrijvers uiteindelijk concluderen is dat vrouwen gewoon toevallig allemaal massaal kiezen om parttime te gaan werken en dat dit alles te maken heeft met keuzevrijheid en niet met de gevolgen van beklemmende traditionele rolpatronen. Is deze essentialistische benadering niet achterhaald? Het idee dat een vrouw (en man) bepaalde genetische eigenschappen bezitten, die verbonden zijn aan het geslacht in plaats van hun socialisatie in de maatschappij, was tenslotte een van de stokpaardjes van de tweede feministische golf van de jaren 70.

Overigens beweren Boomsma en Price dat ‘in vijftig jaar tijd het feminisme in Nederland bijna al haar idealen roemvol heeft bereikt, zonder veel verzet of grootschalig mannelijk protest’. Dit roept de vraag op onder welke steen Price en Boomsma de afgelopen jaren hebben gezeten. Hoewel ik niet wil betwisten dat de tweede feministische golf veel bereikt heeft, zijn hun overwinningen zeker niet zonder verzet behaald. Daar vormt het artikel zelf overigens een ironische bewijsstuk voor. Maar ook het woord ‘feminist’ geeft de problematische verhouding weer met het feminisme. Aan ‘feminist’ hangen inmiddels zoveel stigmata dat de gemiddelde vrijgevochten vrouw denkt dat het een scheldwoord is in plaats van een identiteit die van een kritische houding ten opzichte van de wereld om ons heen getuigt.

Maar belangrijker, het is te kort door de bocht om de gevolgen van – vooral een gebrek aan – emancipatie systematisch van één kant te belichten. De verklaring voor de dominante trend van parttime werken onder Nederlandse vrouwen alleen bij die vrouwen zoeken, schiet tekort als bijdrage aan een productief debat. Want wordt het niet eens tijd om te erkennen dat het gebrek aan ruimte die vaders krijgen om minder te gaan werken misschien nog wel het grootste probleem van de emancipatie vormt? Bij het betrekken van zowel vrouwen en mannen in de combinatie werk/kinderen blijkt de gelijkheid die volgens Price en Boomsma bestaat in rook op te gaan. Het gebrek in het stuk van Price en Boomsma is namelijk dat de emancipatie niet alleen draait om gelijkheid ten behoeve van vrouwen, maar dat het juist ook mannen zijn die lijden onder de beperkte mogelijkheden die worden geboden in de maatschappij. Het wettelijke verlof voor vaders bij de geboorte van hun kind is in totaal een schamele twee-en-een-halve dag. Maar dit lijkt een blinde vlek voor de schrijvers. Emancipatie gaat volgens Price en Boomsma in feite over zeurende vrouwen die een zondebok zoeken voor hun passiviteit op carrièregebied. De Nederlandse vrouw krijgt genoeg mogelijkheden maar wil gewoon niet, aldus Price en Boomsma. Gedegen onderzoek over emancipatie wordt weggewuifd. Hoe ook mannen de dupe kunnen zijn van gebrek aan emancipatie wordt in feite ontkend. Dat is een tekortkoming in het hele emancipatiedebat en vooral van het onderscheidingsvermogen van de schrijvers die dit debat voor een groot deel vormgeven. Deze polarisatie staat haaks op de maatschappelijke verantwoordelijkheid waar juist vooraanstaande media als NRC het voortouw in zouden moeten nemen. De macht van de pen vraagt om een benadering die dit soort eenzijdigheid juist aanpakt en bekritiseert. Maar dat is weer een hele andere discussie.