De autogarage

De autogarage - door Annika Hagen
De autogarage - door Annika Hagen
Maaike van Leendert (bestuurslid)

De voorlamp van de auto was kapot. Geen ramp natuurlijk, maar in de donkere wintermaanden moet deze kwestie natuurlijk zo snel mogelijk opgelost worden. Normaal gesproken schuif ik dit soort taakjes graag op De Vriendin af, want 1) het is eigenlijk háár auto, niet die van mij 2) ik heb rijangst en 3) ik word ontzettend onzeker van het idee van een autogarage.

In mijn hoofd zijn het grote hallen op een louche industrieterrein vol mannen die allerlei woorden gebruiken die ik niet snap. Ik snap niet waar ik naartoe moet, of ik meteen uit die auto moet stappen of er zelfverzekerd in moet blijven zitten, of het naïef is om zomaar je sleutels af te geven, of ik daar moet blijven of naar huis kan, hoe ik dan zonder auto thuiskom en ga zo nog maar even door. Bovendien verdwijnt elk greintje feminisme in mij spontaan uit mijn hoofd als ik bedenk hoe ik als jonge vrouw dit mannenbolwerk in moet rijden: ik voel mezelf een dom, onwetend vrouwtje.

Helaas was De Vriendin de hele week van huis en bevatte mijn agenda een woensdag zonder ook maar één afspraak, dus moest ik er toch echt aan geloven. Ik vulde een contactformulier van een nabijgelegen autogarage (met mannennaam) in en werd enkele uren later gebeld door een Garagemeneer (met dezelfde mannennaam). Hij vertelde me dat ik er inderdaad woensdag terechtkon (jammer). Na een aantal vragen over wat er mis was, stelde de beste man me een vraag die ik absoluut had kunnen verwachten, maar waar ik totaal niet op voorbereid was: “Wat voor auto is het eigenlijk?” Nu is dit een vraag waar ik precies nooit op voorbereid ben, simpelweg omdat het me geen hol interesseert in welke auto ik rijd. “Eh, een Audi,” stamelde ik, om vervolgens – met de telefoon een klein stukje van mijn gezicht, maar zeer duidelijk hoorbaar voor de Garagemeneer – aan De Vriendin te vragen of zij wist welke auto wij hadden (nee). De Garagemeneer moest het uiteindelijk doen met de informatie “een nogal oude Audi”. Achteraf gezien ben ik blij dat ik er niet bij heb gezegd dat ‘ie groen is.

Een verpletterende eerste indruk dus, en toen moest ik er nog naartoe. Op de desbetreffende ochtend betrapte ik mezelf erop dat het wel erg lang duurde om te bedenken wat ik aan wilde. Niet omdat ik de Garagemeneer wilde versieren, maar omdat ik wilde dat hij me na het oude-Audi-fiasco serieus nam. Bloesje, neutraal kleurenpalet, strakke knot in mijn nek: ik zag eruit alsof ik alles onder controle had. Behalve dat ik vervolgens de ingang van de werkplaats niet kon vinden en de Garagemeneer me van een afstand met mijn oh-zo-professionele outfit aan een dichte deur zag rammelen. Nadat ik de auto van de parkeerplaats van de buren had opgehaald, kwam de volgende kwestie: ik moest de motorkap openen. Nog voordat ik mijn hand naar de hendel links onder het stuur had kunnen bewegen, kirde de Garagemeneer: “Hendel links onder het stu- jááá, goed zo!”

Dat ik mezelf dom en onwetend vind, is één ding. Dat de Garagemeneer tegen me sprak alsof ik vier jaar oud was, iets anders. Wat dacht deze man wel niet? Dat ik die ochtend nog in paniek De Vriendin had geappt om te vragen hoe die godvergeten motorkap open moest omdat ik me herinnerde dat het olielampje laatst knipperde, deed er even niet toe. Eenmaal neergestreken in de showroom met een kopje koffie besloot ik dat ik er klaar mee was: ik zou mij niet langer laten intimideren door mannen in autogarages. Sterker nog: ik zou ze imponeren. Daar kon ik al mee oefenen toen de Garagemeneer me trots liet zien welke lampjes hij had vervangen en ik mijn best deed om hem te laten denken dat ik dat heel logisch vond door instemmend te knikken. Daarna kwam echter pas de echte proef: het weggaan. “Gaat het wel lukken om weg te rijden,” vroeg de Garagemeneer me. “Met die bocht achteruit en zo?” En of dat ging lukken, dacht ik. Met zes keer steken, zo bleek, maar geen man die mij nog kon verwijten dat ik die verschrikkelijk lompe groene auto niet kon besturen.

Eenmaal thuis van het mannenbolwerk verruilde ik mijn garageoutfit zo snel mogelijk voor een huispak. Terug op mijn eigen comfortabele plek kon ik alleen maar denken: wat is er nou net gebeurd? Ik zou hier nu een fantastische feministische reflectie willen schrijven, waaruit blijkt dat ik van mijn eigen gedrag geleerd heb. Maar het enige wat ik op dat moment kon denken was: ik hoop dat de auto echt nog heel lang niet meer kapotgaat.

Steun LOVER!
LOVER draait uitsluitend op vrijwilligers en donaties. Wil je dat Nederlands oudste feministische tijdschrift blijft bestaan? Help ons door een (eenmalige) donatie. Elke euro is welkom en wordt gewaardeerd. Meer informatie vind je hier.

Meer LOVER? Volg ons op TwitterInstagramLinkedIn en Facebook.