Keetje op straat

Het leven als kind, vrouw en arbeider in negentiende-eeuws Amsterdam

..
..
Anna P.H. Geurts (Raad van Advies)

Zojuist is Keetje op straat uitgekomen, mijn vertaling van Neel Doffs Franse roman Keetje trottin. Het is het fascinerende, uitgesproken intersectionele verhaal van een meisje dat opgroeit in de sloppenwijken van Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw. Een meisje dat uiteindelijk eindigt als welgestelde vrouw in een villa in Vlaanderen.

Een leven in grote contrasten

Keetje op straat is het laatste deel van de drie autobiografische romans die Neel Doff (1858–1942) tussen 1911 en 1921 publiceerde. Hoofdpersoon is haar alter ego Keetje Oldema. De roman speelt zich af in de sloppen van Amsterdam – waar Keetje opgroeit – én in de huizen van de middenstand en opklimmende burgerij (hoedenmakers, apothekers) waar ze werkt als loopmeisje. Keetje het loopmeisje dus: Keetje trottin in het Frans. Doff schreef de romans namelijk in het Frans, toen ze op latere leeftijd zelf opgeklommen was tot de gezeten burgerij, niet meer hoefde te werken, en in Vlaams Limburg was neergestreken in een villa met tuin. Een groter contrast met haar vroegere leven was nauwelijks denkbaar.

In deze romans staan die grote contrasten centraal. Ze leveren een prachtige reeks inzichten op in het leven van een arbeidersmeisje in de tweede helft van de negentiende eeuw: een bevolkingsgroep die weinig kans kreeg om haar stem te laten horen. Ze komen allemaal langs: Keetjes ervaringen als werkneemster, als hongerlijdster, als verantwoordelijke oudere dochter in een hongerig gezin. Maar ook als estheet, als liefhebber en maker van hoeden. Als iemand die haar lichamelijke relaties met mannen en vrouwen onderzoekt. Als lezer, stadswandelaar, schildersmodel, sekswerker, minnares en demonstrant. Ze passeren allemaal de revue, en bouwen allemaal ten dele voort op de ervaringen die Doff zelf waarschijnlijk heeft gehad. Dit maakt de romans historisch interessant.

Maar ze zijn ook literair interessant. Keetje trottin is bijvoorbeeld een van de eerste romans die de wereld écht proberen te zien door de ogen van een kind. Multatuli (Woutertje Pieterse, 1862–1877) en Frederik van Eeden (De kleine Johannes, 1887) waren Doff in Nederland voorgegaan; Carry van Bruggen (Het huisje aan de sloot, 1921), Theo Thijssen (Kees de jongen, 1923) en vele anderen volgden haar. En dan is de hoofdpersoon ook nog eens geen jongen of het kind van onderwijzers of schrijvers, maar een arbeidersmeisje.

Wereldwijd vertaald (maar niet in het Nederlands)

Die rijkdom aan contrasten en de literaire kracht hebben geresulteerd in een serie fascinerende romans. Ze zijn ook in allerlei talen vertaald; een paar jaar geleden is het tweede deel, Keetje, zelfs in het Vietnamees vertaald. Maar tot nu toe is noch Keetje, noch Keetje trottin helemaal in het Nederlands verschenen. In de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren kun je wel een vertaling vinden van deel één – Dagen van honger en ellende door Anna van Gogh-Kaulbach – en een compilatie van deel twee en drie, gemaakt door Wim Zaal, maar niet de hele Keetje of Keetje trottin. Dat was de reden voor mij om in ieder geval die laatste roman te vertalen.

Intersectioneel gedachtegoed

Intersectionaliteit ondervind je als je op het kruispunt van meerdere sociale categorieën staat. Als je bijvoorbeeld migrant bent en doof. Een intersectioneel perspectief heeft oog voor het samenspel tussen dit soort sociale categorieën en voor de maatschappelijk benadeelde positie die dat kan veroorzaken. Feministisch gedachtegoed met aandacht voor intersectionaliteit is vooral bekend geworden door het werk van Afrikaans-Amerikaanse lesbiënnes en andere vrouwen in de jaren zeventig en tachtig: denkers zoals Audre Lorde, Barbara Smith en Akasha Hull. Keetjes leven is op allerlei manieren boeiend en leerzaam vanuit intersectioneel perspectief. Vier voorbeelden hiervan.

  1. Keetje is vrouw én arbeider

Als vrouw én arbeider in het Nederland van rond 1870 is ze dubbel benadeeld. In beide  hoedanigheden heeft ze minder macht dan anderen, krijgt ze minder kans om naar school te gaan, en verdient ze minder geld. Haar ondergeschikte status maakt haar en haar collega's bovendien kwetsbaar voor gedwongen seks. Keetje ziet bijvoorbeeld hoe de inwonende kokkin dreigt haar baan te verliezen als ze niet ingaat op de avances van hun baas, de hoedenmaker. Dat is nog maar de opmaat tot het geweld dat Keetje zelf van hem te verduren krijgt.

  1. Discriminatie buiten én binnen de eigen groep

Activist Bernice Johnson Reagon laat in haar essay 'Coalition Politics' goed zien hoe intersectionele groepen ook last hebben van oordelen binnen hun ‘eigen’ gemarginaliseerde groepen. Dat geldt ook voor Keetje.

Keetje heeft niet alleen te maken met middenstanders zoals de hoedenmaker, maar natuurlijk ook met mensen van haar eigen economische milieu. Nu zou je kunnen denken dat daar solidariteit heerst, maar dat is lang niet altijd het geval. Sommigen van Keetjes collega's wonen in bij hun bazen, terwijl Keetje 's avonds weer naar haar ouders gaat. Keetje is 'niet van het huis'. Haar collega's vinden het heel gewoon dat ze daarom minder te eten krijgt; terwijl de anderen brood met kaas eten, krijgt Keetje 'brood met niks'. En geen koffie. Keetje is ook nog eens een beetje een nerd. Dat wordt lang niet door iedereen gewaardeerd. Vooral haar oudere zus, haar ouders en sommige collega's beklagen zich dat ze altijd met haar neus in de boeken zit of iets moois probeert te knutselen, in plaats van zich bezig te houden met zaken die passen bij haar stand en haar rol als opgroeiende vrouw: “Als ik je moeder was, zou ik je wel andere ideeën bijbrengen: [...] als ik je ook maar één boek zag aanraken, zou ik zorgen dat je de lust snel verging.” En als Keetje haar ouders de betekenis van een nieuw woord vraagt dat ze heeft opgepikt, krijgt ze een draai om haar oren. Om uitdrukking te geven aan hun onbegrip, en wellicht ook aan gevoelens van minderwaardigheid, noemen haar familie en collega's haar een “kinderachtig schepsel”. Van haar eigen klasse en sekse kan Keetje dus niet altijd solidariteit verwachten. Keetje behoort zelf bovendien tot een groep arme christenen die harde vooroordelen koestert jegens arme Joden. In de loop van het verhaal begint ze echter vraagtekens te zetten bij die antisemitische ideeën, bijvoorbeeld doordat ze zelf werknemer wordt bij een Joods gezin.

  1. Keetje heeft de mogelijkheden van ‘kind’ noch ‘vrouw’ noch ‘arbeider’

Zoals gezegd is Keetje in dit boek nog maar een kind. Dat betekent niet alleen dat ze nóg minder macht, onderwijs en geld heeft dan de meeste mensen om haar heen. De intersectie van haar verschillende posities zorgt ook voor specifieke nieuwe problemen – problemen die vaak over het hoofd worden gezien,  zoals jurist en filosoof Kimberlé Crenshaw aantoont. Denken we aan negentiende-eeuwse kinderen, dan weten we dat die niet veel te zeggen hadden, maar ze konden ten minste wel fijn spelen. Volwassen dienstbodes moesten weliswaar altijd werken, maar ze waren – kort door de bocht – tenminste baas over hun eigen domein, de keuken. Dat er een grote groep mensen bestond die zowel kind als dienstbode was, wordt dan vergeten. Deze groep had noch tijd, noch een plek voor zichzelf.

Keetje kijkt graag naar vrouwen uit de burgerij als haar voorbeeld. In hun positie zou ze ten minste een eigen huis hebben. Hier volgt een kort fragment uit Keetje trottin. Keetje is net Woutertje Pieterse van Multatuli aan het lezen. Ze fantaseert dat Wouter haar vriend is:

“Waarom zouden twee hele jonge mensen zoals wij, Wouter, niet kunnen trouwen? Ik weet heel goed hoe je aardappelen moet koken, boterhammen snijden, de kamer schoonmaken en de bedden opmaken. God, wat zou dat heerlijk zijn! Ik zou je komen opzoeken op je kantoor bij de Kopperliths en we zouden een ommetje maken over de grachten. ’s Zaterdagsavonds zouden we ons in de tobbe wassen met warm water en op zondag zouden we ons goeie goed aandoen… Want ik zou de vrouw zijn van een meneer die ‘op kantoor’ werkt […]”

Maar Wouter is niet echt haar vriendje, Keetje heeft het geld niet en, zo vinden de meeste mensen in haar omgeving, het past haar ook niet als arbeider om naar zo'n levensstijl te verlangen. Ook ravotten vindt ze echter heerlijk, en fysiek contact met jongens:

“Maar op de zondagen dat de zon niet schijnt, kleden we ons niet netjes aan. Dan gaan we de velden in, slootje springen – ik spring, moet je weten – en achter elkaar aanrennen: je moet hard rennen om me te kunnen pakken… Ja… Maar eerst moeten we trouwen: anders kunnen we niet samenwonen…”

Maar pakkertje spelen mag dan weer niet omdat ze een vrouw is. Of ze daar nu zelf voor kiest of niet, als meisje zou ze in haar eer worden aangetast. Dit gevaar wordt Keetje van jongs af aan ingeprent, zelfs voordat ze enig idee heeft waar mensen zo'n heisa om maken. Het limiteert haar mogelijkheid tot fysiek contact behoorlijk. Keetje is zes jaar oud hier:

Ik was in mijn eentje op straat aan het spelen toen Tom, de hond van de buren, op me afkwam […].
”Tom, jíj houdt van me hè,” zei ik, ”jíj neemt me in je poten, Tom… Ik hou ook van jou, want jij bent altijd aardig tegen me.” Ik ging liggen op ons stoepje. Tom kwam opnieuw naar me toe en sloeg zijn poten nu helemaal om me heen. Ik had mijn armen om zijn grote kop geslagen en hield hem tegen mijn borst geklemd. Plotseling ging hij er jankend vandoor: mijn vader had hem een klap met de zweep gegeven. Tegen de vrouw die Tom had weggejaagd zei hij: “De kleine speelt altijd met onze teef die loops is; dat ruikt de schavuit natuurlijk…” En ze barstten in lachen uit. […]
Nou ja zeg! Vader wil niet meer dat Tom me in zijn armen neemt en me likt! Hij wil niet meer dat hij zich tegen mij aan vlijt! En waarom dan níet? Hij en moeder hebben geen tijd om me te omhelzen. Nooit nemen ze me in hun armen.

Keetje is dus niet alleen driedubbel benadeeld door haar intersectionele positie, maar kan niet eens genieten van de (beperkte) mogelijkheden die andere benadeelden dan nog hebben.

  1. Arbeiderskind, Amsterdams kind, geseksualiseerd kind

Nog één laatste voorbeeld van hoe we intersectionaliteit in de Keetje-boeken kunnen benaderen: door te constateren dat we één component van iemands identiteit pas echt snappen als we die zien in de context van de andere componenten. Oftewel: een sociale positie, bijvoorbeeld die van kind, krijgt pas inhoud in samenspel met andere sociale parameters. Als kind wordt Keetje veel op haar kop gezeten. Tegelijkertijd kan ze door haar sekse en klasse eigenlijk ook weer geen kind zijn. Ze speelt graag met poppen, maar haar omgeving verwacht dat ze volwassen werk aflevert, en deelneemt in een samenleving waarin seksueel werk voor vrouwen vaak de enige manier is om aan geld te komen: als hoer, maar zoals hierboven beschreven ook als dienstbode, of als huisvrouw en echtgenote (ook een vorm van sekswerk, werd door sommigen al in de achttiende eeuw betoogd). Keetje wordt dus wel als kind gezien, maar tegelijk ook als vrouw en arbeider. Haar kind-zijn wordt door al die sociale componenten van haar leven sterk beïnvloed. Een kind te zijn is in elk economisch milieu, op elke plek in de wereld en voor elk gender weer iets anders.

Keetje op straat

Keetje op straat, het derde deel in het autobiografische drieluik van Neel Doff, is nu vertaald. Dat doet uitzien naar een volledige vertaling van deel twee, Keetje. Samen met het al vertaalde eerste deel geven ze een indringend beeld van wat het kon betekenen om tegelijk kind, vrouw en arbeider te zijn in het Amsterdam van de negentiende eeuw.

Lees de Engelse bewerking van dit stuk hierop Anna's blog!

Anna P.H. Geurts

Anna Geurts is geschiedkundige, docent en schrijver met een interesse in lichamen en ruimtes.

Steun LOVER!
LOVER draait uitsluitend op vrijwilligers en donaties. Wil je dat Nederlands oudste feministische tijdschrift blijft bestaan? Help ons door een (eenmalige) donatie. Elke euro is welkom en wordt gewaardeerd. Meer informatie vind je hier.

Meer LOVER? Volg ons op TwitterInstagramLinkedin en Facebook