Mij krijg je niet klein #4: Het racistische fundament van dieetcultuur

Het ideaal van een dun lichaam lijkt op het eerste gezicht misschien een persoonlijke voorkeur. Maar wie iets dieper graaft, ziet dat het dunne schoonheidsideaal geworteld is in koloniale, raciale en sociale machtsstructuren. In dit vierde deel van mijn reeks Mij krijg je niet klein onderzoek ik hoe het dominante beeld van het ‘goede’ lichaam voortkomt uit een geschiedenis van onderdrukking, uitsluiting en superioriteitsdenken - en waarom dat vandaag de dag relevant is.
Lichaamsidealen als systeem van onderdrukking
Het wordt zelden hardop gezegd, maar de impliciete boodschap is er wel: dun zijn is beter. Mooier. Gezonder. Verantwoordelijker. Wat neergezet wordt als een persoonlijke keuze - afvallen, diëten, ‘aan jezelf werken’ - is in werkelijkheid een project met een geschiedenis. Het verlangen om af te vallen is niet neutraal. Het is een politiek verlangen, een sociaal geconstrueerde reactie op eeuwenoude systemen van onderdrukking. Het dominante dunheidsideaal is vanaf het begin gevormd om witte suprematie te bevestigen en niet-witte lichamen te marginaliseren.
Wat je eet, wie je bent
De oorsprong hiervan ligt in de koloniale periode. Vanaf de zestiende eeuw gebruikten Europese kolonisten voedsel en eetgewoonten om een hiërarchie te vestigen tussen zichzelf en de volken die ze onderwierpen. Hun eigen eten werd gezien als ‘rein’ en ‘beschaafd’, terwijl het voedsel van inheemse volkeren als onzuiver, primitief of bedreigend werd bestempeld. Voeding werd zo een moreel onderscheidingsmiddel. Wat je at, bepaalde niet alleen je cultuur, maar ook je menselijkheid. De gedachte was: als je at zoals ‘de ander’, ging je er ook uitzien als ‘de ander’.
De Spaanse conquistadores geloofden bijvoorbeeld dat ze door God waren uitverkoren om de ‘nieuwe wereld’ te beschaven. Hun witte lichamen zagen zij als een teken van deze speciale status. Ze dachten dat de fysieke verschillen tussen henzelf en de inheemse bevolking voortkwamen uit verschillende eetgewoonten: “You are what you eat.” Als zij lokaal voedsel gingen eten zouden hun lichamen letterlijk veranderen en op die van de ‘anderen’ gaan lijken. Om hun vermeende recht om te heersen te behouden, moesten ze dus het ‘juiste’ voedsel blijven eten.
Deze vroege koloniale ideeën over ‘goed’ en ‘slecht’ voedsel mengden zich in de negentiende eeuw met klassieke opvattingen over het ‘juiste’ lichaam en de ‘juiste’ maat. In het Amerika van die tijd, waarin de moderne dieetcultuur vorm begon te krijgen, legden deze overtuigingen de basis voor het dunheidsideaal dat we nu nog kennen.
Wetenschap in dienst van onderdrukking
In het begin van de negentiende eeuw kreeg het dunheidsideaal een zogenaamd wetenschappelijke basis, die vooral diende om racistische denkbeelden te rechtvaardigen. Wetenschappers ontwikkelden theorieën over ras en evolutie, waarin mensen werden gerangschikt op basis van vermeende beschaving en ontwikkelingsniveau. De mensen die deze indeling bedachten waren allemaal wit, mannelijk en afkomstig uit Noordwest-Europa. Niet toevallig stonden witte, Noord-Europese mannen dus bovenaan deze ‘hiërarchie’. Daaronder kwamen witte vrouwen, Zuid-Europeanen (vrouwen uiteraard weer een stapje lager dan mannen), dan mensen van kleur uit zogenaamd ‘halfbeschaafde’ landen en onderaan stonden de inheemse volkeren uit Amerika en Afrika, die werden omschreven als ‘wilden’.
De evolutietheorie legt ons uit hoe het kan dat wij als mensen bestaan op deze planeet, maar deze theorie is dus ook misbruikt om de toen bestaande sociale orde te legitimeren: de overheersing van witte, westerse mannen over andere rassen en genders werd voorgesteld als natuurlijk, onvermijdelijk en wetenschappelijk verantwoord. Binnen dit denkkader gingen wetenschappers ook fysieke kenmerken en culturele gewoonten van verschillende bevolkingsgroepen in kaart brengen. Zo ontstond het idee dat dikheid een teken zou zijn van ‘primitiviteit’. Omdat dikke lichamen volgens hen vaker voorkwamen bij mensen van kleur (en bij vrouwen), werd dik zijn een soort pseudowetenschappelijk bewijs van ‘minder beschaving’. Dunheid, daarentegen, werd gekoppeld aan witheid, mannelijkheid, aristocratie - en dus aan superioriteit.
In de negentiende eeuw begon dikheid in Europa en in de VS steeds meer geassocieerd te worden met zwartheid. Wetenschappelijke publicaties uit die tijd waren geobsedeerd door het meten van vetpercentages van mensen uit zogenaamd primitieve samenlevingen, en van vrouwen in het algemeen. Vrouwen van álle etniciteiten werden gezien als ‘kwetsbaarder’ voor dikheid, wat prompt werd geïnterpreteerd als nog een extra bewijs van hun vermeende evolutionaire achterstand.
Zo leidde het geloof in een raciale hiërarchie met witte mannen aan de top tot een groeiende demonisering van dikheid vanaf het midden van de negentiende eeuw.
Het lichaam als sociaal onderscheid
In de tweede helft van de negentiende eeuw kreeg deze vetfobie naast een raciale en sociale, ook een uitgesproken economische dimensie in de VS. Door de industrialisatie verhuisden miljoenen mensen naar de stad. Tegelijkertijd arriveerden veel immigranten uit Zuid- en Oost-Europa. De opkomende witte middenklasse voelde zich bedreigd in haar positie en begon het lichaam in te zetten als een middel om sociale grenzen te bewaken.
Volgens cultuurhistoricus Emily Contois werd lichaamsgrootte hét bewijs van sociale superioriteit. Dunheid werd gelijkgesteld aan controle, reinheid en moderniteit. Mensen met grotere lichamen – vaak uit arbeidersklassen of migrantengemeenschappen – golden als ongedisciplineerd en onbeschaafd. Met andere woorden: het dunne lichaam werd een manier om te laten zien wie erbij hoorde. En wie niet.
Voor protestantse vrouwen uit de witte middenklasse gold dit ideaal extra sterk. Zoals socioloog Sabrina Strings beschrijft in haar boek Fearing the Black Body, was dunheid voor hen geen kwestie van persoonlijke smaak, maar een morele verplichting. Dieetgoeroes zoals Sylvester Graham leerden deze vrouwen dat matigheid in eten een teken was van beschaving en religieuze zuiverheid. Overeten werd daarentegen gezien als zondig en gevaarlijk – niet alleen voor hun gezondheid of schoonheid, maar ook voor hun morele en raciale status. Een voller lichaam zou hen immers doen lijken op vrouwen die zij als minderwaardig beschouwden: zwarte vrouwen, Ierse vrouwen, en andere vrouwelijke migranten. Zo werd dunheid niet alleen een schoonheidsideaal, maar een instrument om sociale en raciale superioriteit in stand te houden.
Zelfzorg of onderdrukking?
Vandaag de dag presenteert dieetcultuur zichzelf als gezond verstand – als iets wat draait om zelfzorg, discipline en verantwoordelijkheid. Maar onder dat moderne jasje schuilt een oude, vertrouwde boodschap: dun is beter. Dikke lichamen, en vooral dikke lichamen van kleur, worden nog steeds gestigmatiseerd, uitgesloten en gezien als probleem.
Het verlangen om af te vallen is dan ook geen neutrale, persoonlijke wens, maar een culturele reflex. Een reflex die gevormd is door eeuwen van raciale, sociale en morele uitsluiting. Het lichaam is nog steeds een politiek slagveld.
De strijd tegen dieetcultuur is dus meer dan een kwestie van persoonlijke bevrijding. Het is een strijd tegen een systeem dat – tot op de dag van vandaag – bepaalt wiens lichaam telt.