Biologie als laatste optie

De mythe van genderneutrale opvoeding

Heike Vis • 5 dec 2011

Sommige feministen moesten even met hun ogen knipperen dit jaar. Ging de minister nu echt gescheiden onderwijs voor meisjes en jongens als een serieuze optie onderzoeken? Op basis van zogenaamde neurobiologische verschillen tussen man en vrouw? Een feministisch antwoord op de immens populaire en essentialistische neurowetenschap kon dan ook niet uitblijven. Te meer omdat ook ouders steeds meer geneigd zijn het verschillend gedrag van zoon en dochter biologisch te verklaren. Want aan hun genderneutrale opvoeding kan dat toch niet liggen?

In het boek Waarom we allemaal van mars komen valt Cordelia Fine de neurowetenschappelijke onderzoeken aan die een biologische verklaring voor genderverschillen bieden. Tegelijkertijd worden ook de maatschappelijke opvattingen die door dergelijke onderzoeken gevoed worden, kritisch onder de loep genomen. Fine hanteert een tweeledige strategie. Aan de ene kant zaagt zij nauwkeurig de poten onder dergelijk wetenschappelijk onderzoek door, en aan de andere kant zet zij een feministisch discours uiteen waarin het belang van omgevingsfactoren als verklaring voor genderverschillen aannemelijk gemaakt wordt.

Het voert te ver om Fines gedegen kritiek op de onderzoeken hier in alle details te bespreken. Ik wil dan vooral inzoomen op een specifieke maatschappelijke opvatting die Fine onderuit wil halen: namelijk dat ouders hun kinderen genderneutraal opvoeden. Veel ouders zijn er heilig van overtuigd dat zij hun dochter en zoon nu eenmaal hetzelfde opvoeden. Dat de dochter zich ‘vrouwelijk’ gaat gedragen en het zoontje ‘mannelijk’, moet volgens die redenatie dan wel biologische oorzaken hebben. Dit is typisch 'biologie als laatste optie'-denken: door verschillende omgevingsfactoren, met name de opvoeding, te elimineren als oorzaak voor het gendertypisch gedrag van hun kind concluderen de ouders dat dit gedrag wel aangeboren moet zijn.

Fine wijst er echter op dat hoe graag ouders ook hun kinderen genderneutraal willen opvoeden, dit voor de meesten een praktisch onmogelijke opgave is. Ook al vermijd je als ouder de kleuren roze en blauw, en het typische meisjes- of jongensbabyspeelgoed, dan nog werken gendertypische verwachtingen door. Ouders koesteren al gendertypische verwachtingen ten aanzien van hun baby zelfs voordat het kind uit de moederbuik is. Uit sociologisch onderzoek bijvoorbeeld blijkt dat mannen die liever een zoon kregen dan een dochter, vaak een zoon prefereerden omdat ze hem wilden leren sporten. Vrouwen die liever een dochter wilden, wilden dat vooral omdat ze het meisje dan zo leuk konden aankleden, poppen voor haar konden kopen en met haar mee naar dansles konden gaan.(1)  En ook nadat het kind geboren is behandelen ouders een jongensbaby anders dan een meisjesbaby. Zo blijkt dat moeders meer praten met hun meisjesbaby en –kleuter. Dat terwijl de reactie van de baby en kleuter op de stem van de moeder, ongeacht de sekse, hetzelfde is.(2) Ook blijkt dat moeders de fysieke vermogens van hun jongensbaby overschatten, waar ze die van hun meisjesbaby onderschatten.(3)

Spagaat

Hoewel de meeste ouders op rationeel niveau onderkennen dat jongens en meisjes dezelfde mogelijkheden moeten hebben en zich vrij van gendernormen moeten kunnen ontwikkelen, is het voor ouders heel moeilijk om de invloed van onbewuste genderassociaties op hun gedrag naar hun kind toe te onderkennen. Het is volgens Fine een halfveranderde wereld: veel ouders willen hun kinderen in vrijheid opvoeden, maar onbewust ontkomen ouders niet aan de invloed van gendertypische verwachtingspatronen.

Als ouders een genderneutrale opvoeding voorstaan, bevinden zij zich in een vreselijke spagaat tussen hun idealen en wat sociaal wenselijk is. Fine stelt dat je ‘baby's kunt kleden in kleertjes die voor het andere geslacht zijn bedoeld of dat je kunt vermijden dat mensen je aankijken alsof je getikt bent, maar dat je het niet allebei kunt doen.’(4) En er blijken nog meer dingen te zijn die je als ouder niet kunt doen als je nog een beetje normaal op je omgeving wilt overkomen. Zelfs liberale ouders die belang hechten aan een genderneutrale opvoeding, hebben er grote moeite mee om hun zoon een barbiepop te geven.(5) Veel ouders zullen niet aanmoedigen dat kinderen spelen met speelgoed dat eigenlijk bedoeld is voor het andere geslacht (crossgenderspel).(6) Bij jongens wordt dit crossgenderspel nog minder aanvaard dan bij meisjes. Jongens worden dan ook vaker aangestuurd om gendertypisch gedrag te vertonen dan de meisjes die iets meer ruimte krijgen om bijvoorbeeld met autootjes te spelen.(7)

Genderdetectives

Dat jongens en meisjes in een andere psychologische omgeving leven, heeft groot effect op de kinderen. Fine beschrijft kinderen als genderdetectives. Gender is een bijzonder prominente categorie in onze samenleving, een categorie die constant wordt benadrukt door het benoemen van mannen en vrouwen en de verschillen in uiterlijk en gedrag tussen beiden. Kinderen ‘ontdekken’ dat sommige uiterlijkheden, gedragingen en karakteristieken of bij mannen, of bij vrouwen horen. Kinderen verdelen de wereld dan ook in twee: mannelijk en vrouwelijk. Pas rond het zevende levensjaar leren de meeste kinderen dat mannen vrouwelijke kenmerken kunnen hebben en andersom.(8) Maar rond hun derde levensjaar zijn kinderen al bewust of zij man of vrouw zijn en passen zij hun eigen gedrag aan, zodat het overeenkomt met wat in hun omgeving als vrouwelijk of mannelijk wordt gezien.(9) Ook beginnen kinderen rond deze leeftijd andere kinderen aan deze gendernormen te houden. In peuterklassen zijn het de peuters zelf die het crossgendergedrag van andere peuters benoemen en afkeuren. ‘Dat is niet voor jongens’ en ‘dat is niet voor meisjes’, zijn typische wijzen waarop een peuter een andere peuter die niet gendertypisch speelt, vermaant. De aangesproken peuters passen hierdoor ook weer hun gedrag aan en censureren zichzelf.(10)

Playmobil-vliegtuig

Zelfs het kind van de ouders die het lukt om hun kind zo min mogelijk meisjes- of jongensachtig spel of gedrag op te leggen, wordt constant beïnvloed door een omgeving die wel een genderonderscheid maakt. Kinderen krijgen niet alleen op de peuterschool en van andere familieleden belangrijke boodschappen hoe jongens van meisjes verschillen, maar ook van kinderboeken, kinderprogramma's en speelgoedreclames. In de serieuze kinderliteratuur krijgen vrouwen een andere plek toebedeeld dan mannen. Zo zijn mannen vaker het hoofdpersonage in een kinderboek en zijn zij ook veel vaker de held.(11) En hoewel er voor avontuurlijke meisjes en vrouwen soms nog wel een plekje te vinden is in kinderliteratuur, is dat anders voor de zorgzame man of jongen: zij lijken in de kinderliteratuur geheel niet te bestaan.(12) Speelgoedreclames laten de kijker zeker niet raden voor welk geslacht het speelgoed bedoeld is. Voor meisjes bestaat er duidelijk een prinsessengenre, vormgegeven door Disney, waarvan de omzet van de merchandising in 2006 al 3 miljard dollar betrof.(13) Maar of de prinsessen goede rolmodellen zijn voor jonge meisjes? Gezien de afhankelijkheid van de prinsessen van de mannelijke helden en de grote nadruk op schoonheid lijkt dat van niet. Zelfs als het speelgoed gericht is op beide seksen is de marketing voor meisjes vaak anders dan die voor jongens, zoals je kan zien in dit filmpje:

En deze reclames hebben invloed op kinderen: kinderen die een Playmobil-reclame zagen waarin zowel jongens als meisjes met een Playmobil-vliegtuig speelden, dachten twee keer vaker dat het speelgoed voor beide seksen bedoeld was, in verhouding met de groep kinderen die alleen de reclame zag waar jongens met het vliegtuig speelden.(14) Als een reclame specifiek gericht is op jongens zullen kinderen dus snel denken dat dit speelgoed niet gepast is voor meisjes. Andersom zal waarschijnlijk hetzelfde gelden, misschien zelfs sterker omdat crossgenderspel bij jongens vaker wordt ontmoedigd dan bij meisjes.

De echte grap

De echte grap is volgens Fine niet dat kinderen ondanks een genderneutrale opvoeding toch gendertypisch gedrag vertonen. De echte grap is dat mensen denken dat een genderneutrale opvoeding in onze samenleving überhaupt mogelijk is. Overal om de kinderen heen zijn er zichtbare genderonderscheidingen. Het is naïef om te denken dat daar voldoende tegenwicht aan kan worden geboden door iets niet te doen, door een meisje bijvoorbeeld niet in het typische roze te kleden. Als je als ouder wilt dat je kind vrij kan opgroeien, zonder last te hebben van beklemmende gendernormen, dan zul je actief genderstereotypen van je kind moeten bevragen en uitdagen. Kinderen zullen dan ook zelf het gendertypisch gedrag leren te bevragen en uit te dagen. Daardoor hebben zij meer mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Ze zullen immers minder aan de categorieën jongensachtig en meisjesachtig vast zitten.
In een wereld waarin kinderen zowel door hun sociale omgeving als door de commercie allerlei boodschappen over mannen en vrouwen meekrijgen, is de afwezigheid van beïnvloeding van gendertypisch gedrag van de ouders onvoldoende om crossgendergedrag bij kinderen aan te moedigen. Zolang er miljarden omgaan in een industrie die kinderen elke dag vertelt dat prinsessenjurkjes voor lieve meisjes zijn en piratenpakjes voor stoere jongens, is het voor ouders helemaal niet ongepast om hun kinderen een beetje te beïnvloeden met alternatieve beelden van vrouwelijkheid en mannelijkheid.

Tegenwicht bieden aan de gendertypische boodschappen die kinderen ontvangen, is gelukkig een heel stuk gemakkelijker dan het bieden van een genderneutrale opvoeding, wat onbewust vaak toch niet lukt. Op diverse wijzen kan je als ouders ervoor zorgen dat jouw kinderen minder gendertypisch gedrag vertonen: door verhaaltjes aan kinderen voor te lezen die traditionele rolpatronen onderuithalen, door kinderen te laten zien dat ook moeders de gootsteen kunnen ontstoppen en vaders de wc kunnen poetsen, door kinderen aan te moedigen crossgendergedrag te vertonen. Noem maar op. 

Wel zullen veel ouders zelf  hiervoor een ommezwaai moeten maken in hun denken. Het ´biologie als laatste optie'-denken verleidt ouders ertoe te denken dat het nutteloos is het kind te proberen te sturen of te beïnvloeden in gendertypisch gedrag. En populaire boeken en artikelen ondersteunen dit idee door verregaande conclusies te verbinden aan neurologisch onderzoek naar genderverschillen. Maar ouders hebben wel invloed op hun kind en ze kunnen deze invloed ten goede aanwenden. Hopelijk kunnen het boek van Cordelia Fine en de artikelen van LOVER ouders ook een beetje beïnvloeden door duidelijk te maken dat het gendertypische gedrag van het kind, veel meer dan de neurowetenschap ons doet geloven, niet voortkomt uit de biologie maar uit de omgeving.


Noten

(1) Kane, 2009. (Fine, 2011, p. 228)
(2) Adams et al., 1995; Dunn, Bretherton & Munn, 1987; Leaper, Anderson & Sanders, 1998. (Fine, 2011, p. 235)
(3) Mondschein, Adolph & Tamis-LeMonda, 2000. (Fine, 2011, p.235)
(4) Fine, 2011, p. 244.
(5) Kane, 2006 (Fine, 2011, p. 239)
(6) Lytton & Romney, 1991. (Fine, 2011, p. 238)
(7) Kane, 2006; Martin, 1990; Martin 2005; Sandnaba & Ahlberg, 1999. (Fine, 2011, p 240)
(8) Trautner et al., 2005. (Fine, 2001, p. 268)
(9) Zosuls et al., 2009. (Fine, 2011, p. 247)
(10) Fagot, 1995; Lamb, Easterbrooks & Holden, 1980; Lamb & Roopnarine, 1979. (Fine, 2011, p. 254)
(11) Turner-Bowker, 1996. (Finen 2011, p 659)
(12) Diekman & Murnen, 2004; Evans & Davies, 2000. (Fine, 2011, p. 257)
(13) http://en.wikipedia.org/wiki/Disney_Princess
(14) Pike & Jennigs, 2005. (Fine, 2011, p. 258)