Vrouw en filosoof zijn, hoe doe je dat?

Een gesprek met Denker(es) des Vaderlands Marli Huijer

Sanne van Driel • 30 jul 2015

Het is drie jaar geleden dat ik Marli Huijer, bijzonder hoogleraar filosofie van mens en cultuur aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, voor het laatst sprak. Dit was bij mijn afstuderen, toen zij voorzitter was van de examencommissie en mij een aantal kritische vragen stelde over mijn scriptie, waaronder de vraag waarom ik zo weinig gebruik had gemaakt van vrouwelijke auteurs. Dat was opmerkelijk voor een scriptie die De strijd van het kleine meisje heet en over meisjes en vrouwenlichamen gaat. En tegelijk is dat niet zo vreemd, aan een filosofiefaculteit. 

Marli Huijer is inmiddels, in navolging van Hans Achterhuis en René Gude, benoemd tot Denker des Vaderlands. Of liever: Denkeres. Want dat klinkt mooi ('Als "prinses"'), en het maakt uit dat zij een vrouw is: ‘Vrouwen leggen andere accenten.’ In een interview in Trouw naar aanleiding van haar benoeming zegt Huijer dat zij het belangrijk vindt andere stemmen aan het woord te laten, stemmen die niet vanzelfsprekend gehoord worden, stemmen die aanmoediging nodig hebben om zich te laten horen. Het leven is niet leuk als je je mond houdt luidt de titel van het boek over het werk van Marli Huijer, uitgebracht ter gelegenheid van haar aanstelling.

Dit was precies waar ik het nog eens met haar over wilde hebben. Als student aan de faculteit wijsbegeerte heb ik namelijk ervaren dat het niet gemakkelijk is om te spreken. Een van de redenen dat ik filosofie ging studeren, was dat ik gewoon kon gaan zitten, de verheven gedachten van intellectuele mannen over me heen kon laten komen, op me in kon laten werken en daar uiteindelijk een keer een paper over kon schrijven. Heerlijk, behalve dan dat ik niks durfde te vragen of zeggen in college, bang dat het dom zou zijn of filosofisch niet relevant. En dat ik, als ik met veel hoop, bevlogenheid, wanhoop, frustratie, inzink- en opkrabbelmomenten, een paper had geschreven, het ding inleverde met hoop op genade van de docent (tenminste een 8) en er verder nooit meer iets mee te maken wilde hebben. Toen Huijer me eens vroeg of ik mijn paper wilde herschrijven voor publicatie, antwoordde ik dat ik dat niet wilde en na mijn studie liever bejaarden ging wassen. Een vreselijk antwoord in meerdere opzichten, maar veelzeggend over mijn weerzin om mee te praten in een wereld waarin ik naar mijn idee helemaal geen stem had, mezelf zou moeten opblazen en doen alsof ik heel wat te zeggen had. Ik vluchtte in een genderstereotype weigering (zo'n onuitstaanbaar nederig-moreel verheven opstelling is filosofen ook niet vreemd...).

Toen ik mijn scriptie ging schrijven, wilde ik begeleid worden door de docent die in mijn ogen het meest van filosofie begreep en me het hardst aan zou pakken. Ik zocht de strijd op van het kleine meisje met de Grote Man-filosoof. En hoewel ik in mijn scriptie dit meisje veel strijdkracht heb toegedicht, bleef het oordeel van de Grote Man-filosofen zo belangrijk dat ik na het schrijven van mijn scriptie, tegen mijn hoop en verwachting in, niet makkelijker maar steeds moeilijker uit mijn woorden kwam. Ik ben bij Marli Huijer gekomen om met haar te praten over feminisme op de faculteit, over hoe het is om vrouw en filosoof te zijn, over machtsstrijd, voorbeeldfiguur zijn, en de spreekangst van vrouwelijke studenten.

Moederlijk advies

Er zijn wijsbegeertedocenten waarvan ik denk: daar moet je als student niet bij zijn, en zeker niet als vrouwelijke student. Omdat ze ervan uitgaan dat je een torenhoog ego hebt dat onkwetsbaar is en dat ze alles tegen je kunnen zeggen. En ik zie bij mezelf en ook bij veel andere vrouwen dat dat toch niet altijd het geval is. En ik vind het ook opvallend dat als ik naar vrouwelijke docenten kijk, er maar weinig zijn die zo met studenten omgaan.

Het heeft ook iets te maken met een vorm van machocultuur, mogelijkerwijs voor een deel eigen aan de filosofie. Bij een lezing over vrouwen in de wetenschap zei een hoogleraar filosofie, die in mijn ogen toch altijd vrouwvriendelijk was, tegen me: ‘Weet je waarom vrouwen het niet redden in de filosofie? Omdat het in de filosofie uiteindelijk toch gaat om overtuiging, en mannen zijn groter, hebben grotere woorden, maken zich groter en overrulen de vrouwen.’ Ik wilde er eigenlijk niet aan op dat moment, ik wilde zo niet kijken naar mijn mannelijke collega's, maar eerlijk gezegd denk ik dat er wel een kern van waarheid in zit.

Dat is wel wat ik dacht na mijn afstuderen: nu moet ik statements gaan maken, niet meer fluisteren, maar schreeuwen, me niet meer klein maken en laten intimideren. Maar vanuit de minderwaardige positie waarin ik mezelf had vastgezet, was dit niet te doen. Ik moest daar eerst uit.

Ik heb in de loop van mijn leven geleerd om de mensen te ontlopen die dat effect op mij hebben. En om absoluut niet in conflict te raken met iemand die zo met mij omgaat. Want de kans is groot dat je verliest en verstrikt raakt in een pitbullterriërpositie terwijl die ander toch de dompteur blijft, dat moet je voorkomen. Er zijn zoveel manieren om je kracht te ontwikkelen, die moet niet gaan zitten in een strijd tegen iemand die veel assertiever of agressiever is dan jijzelf. Dat is me ook wel met vrouwen overkomen hoor, vrouwen die triggeren dat je in een machtsstrijd terechtkomt. Ik herken het snel en weet dan dat ik weg moet wezen. De ander hoeft het niet eens te merken, ik blijf vriendelijk. Ik vecht geen enkele strijd uit, met niemand. Ik zoek samenwerking. Ik heb de luxe dat ik de mensen met wie ik werk kan uitzoeken. Ik wil een team met mensen die leuk zijn, die niet de competitie met elkaar aangaan, die hard kunnen werken als dat nodig is en ook kunnen luieren als dat nodig is.

Meisjes en feministen

Huijer vertelt dat ze het moeilijk vindt om toe te kijken als jonge vrouwelijke studenten afstuderen bij een man van wie ze denkt: dat moet je niet doen. 

Niet dat de man de grote boeman is, maar je moet ermee kunnen omgaan. En als je twintig bent en je bent vrouw, dan weet ik niet of je al de capaciteiten hebt ontwikkeld om daarmee om te gaan. Als mijn dochter naar me toekomt geef ik haar advies. Maar de studenten op de faculteit zijn mijn dochters niet. Ik voel zo vaak die neiging om jonge vrouwen levenslessen mee te geven: kijk uit daarvoor, doe dit alsjeblieft niet. Maar ik weet zeker dat als ik dat toen bij jou had gedaan, je had gedacht: daar zit zo'n feministische vrouw, daar moet je voor uitkijken.

Ik geef haar gelijk dat ze me er niet van had kunnen weerhouden de strijd op te zoeken die ik wilde opzoeken. En misschien was mijn weg wel een manier om uit te komen onder moederlijk advies over wat goed voor mij is. Toch kwam ik er juist via deze weg achter dat ik feminisme nodig had, dat ik behoefte had aan vrouwelijke voorbeeldfiguren, en kwam ik uiteindelijk tot het inzicht dat ik 'de strijd van het kleine meisje' zou kunnen stoppen door meer gelijkwaardig contact te zoeken. Dat is ook wat Huijer als vrouw-filosoof probeert te doen.

Als feministische vrouw kun je niet de illusie hebben dat je andere vrouwen kunt beschermen tegen vrouwonvriendelijk gedrag. Ik ben blij dat ik denker des vaderlands ben geworden en daarmee wel aan andere vrouwen kan laten zien hoe je dat nu eigenlijk doet als vrouw. Hoe krijg je je mannelijke collega’s tot gelijkwaardige partner? Daarom wilde ik laatst ook in debat met Henk Oosterling van de zaal horen: vinden jullie dat wij gelijk zijn? Zien jullie dat het kan?

Ik moet soms ook nog wel nadenken over hoe ik het zal aanpakken. Binnenkort interview ik Slavoj Zizek (dit interview vond plaats op 25 mei j.l. in de Westerkerk in Amsterdam - SD). Dat bereid ik erg goed voor: hoe ga ik de touwtjes in handen houden? Hoe ga ik hem ongemakkelijke vragen stellen? In zijn boeken zie ik bijna alleen mannen langskomen. Dat wil ik niet zeggen, ik wil hem vragen wat hij vindt van het gedachtegoed van vrouwelijke denkers. Hoe kijkt hij aan tegen Hannah Arendts opvatting van de ‘tussenruimte’?. Ik denk na over hoe ik voorkom dat ik in een ruzie terechtkom. Voor mij dreigt altijd de boosheid, waardoor ik in een strijd kan terechtkomen die ik niet kan winnen. Ik heb inmiddels een lange training waarin ik geleerd heb: als ik kwaad ben, als ik me vernederd of gekleineerd voel, ga uit dat spoor. Ik ben altijd alert, zeker bij publieke optredens, dat ik niet in die valkuil trap om me te laten verleiden in een man-vrouwspelletje te gaan zitten. Ik denk dan: even terug, ik heb iets te vertellen. Ik kan op mijn deskundigheid varen en de ander op gelijkwaardig niveau aanspreken.

Het is trouwens niet zo dat het alleen met mannen gebeurt hoor. Ik heb ook een tijdje met alleen maar vrouwen gewerkt, en ook daar kan het zijn dat iemand de macht pakt en probeert een ander onder druk te zetten. De academische wereld is niet de meest vriendelijke, en het is sowieso devraag of de wereld vriendelijk is op topniveau. Het is een keer gebeurd dat iemand me en plein public uitschold. Ik heb daar geen weerwoord tegen, ik bevries, ik zeg helemaal niks terug. Ik heb me een week ziek gemeld. Ik trek me terug en als ze me nodig hebben dan hoor ik het wel, maar ik ga op geen enkele manier de strijd meer aan. Als iemand die boven mij staat tegen me tekeer gaat en ik zeg drie keer sorry, op een gegeven moment vind ik niet meer dat ik sorry hoef te zeggen. Dan zeg ik, als je het me nog een keer vraagt, dan pak ik mijn spullen en vertrek. Ik ben ook niet bang om mijn baan kwijt te raken, ik kan altijd wel in mijn onderhoud voorzien. In die zin heb ik me als een Cynicus – als een Cynische filosoof, die leeft als omgekeerde koning, onafhankelijk van macht en rijkdom – onkwetsbaar gemaakt.

We hebben het nu gehad over machtsstrijd en manieren om aan die strijd te ontsnappen, door jezelf terug te roepen en te vertrouwen op wat je te vertellen hebt. Maar wat als dit vertrouwen ontbreekt? Kun je studenten, met name jonge vrouwelijke studenten, helpen spreken als ze vinden dat ze niks te zeggen hebben?

In mijn lessen op de Haagse Hogeschool dwing ik studenten om te spreken. We doen close-reading in een groep van 10-15 studenten. Ze moeten de tekst van tevoren gelezen hebben. Iedereen moet meepraten. Alle docenten moeten van mij meteen de namen van de studenten uit hun hoofd leren, zodat ze direct aangesproken kunnen worden. Als een student niet meepraat, vraag ik haar om een zin op te lezen. Als ze dan zegt dat ze geen Engels kan, antwoord ik dat dit een mooie gelegenheid is om dat te leren. Mijn ervaring is dat ze het vervolgens hartstikke goed blijkt te kunnen. Dan complimenteer ik haar en applaudisseren we. De volgende keer mag die student weer voorlezen, deze keer met meer zelfvertrouwen. Zo werken we aan het zelfvertrouwen van jonge vrouwen - in dit geval vaak moslima’s en andere vrouwen met bi-culturele achtergrond - om ze te leren spreken in het openbaar.

We geven er ook theaterlessen bij. Ze moeten in de aula een presentatie houden, zonder papiertje. De docenten zitten hen op de huid, ze krijgen veel kritiek, maar we zorgen er ook voor dat ze bestand zijn tegen die kritiek. Ik vind het ongelofelijk leuk om te zien dat met name de jonge vrouwen die binnenkomen, heel verlegen zijn en niet durven te praten, na tien weken openlijk hun verhaal vertellen en staan te glunderen. Dat vind ik zo ongelofelijk bevredigend. Dat kan dus, als je mensen de technieken geeft en leert hoe je dit moet doen. Ik zou dit op de faculteit Wijsbegeerte ook willen doen, al zou ik maar een klein groepje vrouwen hebben, gewoon leren hoe je moet spreken in het openbaar. En mijn methode werkt ook de andere kant op: mensen die heel van zichzelf overtuigd zijn, komen erachter dat ze helemaal niet zoveel weten. Als we docenten die heel zeker van hun zaak zijn, vragen uit te leggen wat er staat, dan beginnen ze vaak te hakkelen en komen erachter dat ze de tekst niet zo goed gelezen en begrepen hebben als ze dachten.